Ik sta aan de receptiebalie van een hotel ergens in Nederland. Naast mij zie ik twee jonge vrouwen staan. Op de grond, naast hun voeten, staat er een roze rugzak. Ze zien er bleek en vermoeid uit en zijn een beetje in zichzelf gekeerd. Er staat nog een vrouw bij die in het Engels instructies geeft. Ik hoor ze zachtjes praten in een taal die lijkt op een Oost-Europese taal.
Zouden het vluchtelingen zijn?
De hotelmanager begeleidt de twee vrouwen naar hun kamers.
Een kwartier later kom ik hem op een gang tegen. Ik vraag hem of de twee vrouwen die vóór mij incheckten uit Oekraïne gevlucht zijn.
“Ja, wij hebben in de afgelopen twee dagen nu vijftien mensen opgevangen. Daar zijn vier kinderen en een hond bij.”
Ik moet even slikken en stel gelijk de vraag of ik op dit moment iets kan doen om te helpen. Hij is wat overrompelt door mijn vraag en geeft aan dat hij het niet weet.
“Wij zijn ook zoekende naar wat wij kunnen doen om deze mensen te helpen. Wij hebben een extra wasmachine en droger neergezet zodat ze zelf weer een beetje regie kunnen krijgen over hun leven. En dat ze in alle rust kunnen bijkomen van wat ze de afgelopen dagen hebben meegemaakt. Wij vragen ze wat ze nodig hebben en kijken dan wat we kunnen doen om dat mogelijk te maken.”
“De verhalen verschillen, wij hebben mensen vanuit zowel het noorden als het zuiden van Oekraïne” vervolgt hij zijn verhaal. Hij zwijgt opeens en kijkt weg. Ik zie hem zoeken naar woorden. Hij blijft even stil, herpakt zich en slikt. “Wij hebben nog vijf kamers beschikbaar gesteld, dus wij kunnen zeker nog tien tot vijftien mensen opvangen. Wij zorgen dat ze hier goed kunnen eten en drinken. En vragen ze wat ze nodig hebben. Ze worden goed begeleid. En nu ga ik een hondenbakje regelen voor ze, daar hebben ze om gevraagd”.
Ik bedank de hotelmanager voor zijn inspanningen, warme welkom en gastvrijheid. “Dit is het minste dat wij kunnen doen”.
Nog enigszins onder de indruk neem ik plaats in het restaurant. Ik probeer mij te voor te stellen hoe het zou zijn als je op de vlucht bent, je veilige huis moet achterlaten en in een land komt waar je de taal niet spreekt. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat ik in mijn werk ook te maken heb met ‘vluchtelingen’ maar dan in een andere vorm. Want mensen met dementie kunnen het gevoel hebben ‘op de vlucht’ te zijn in hun zoektocht naar veiligheid en houvast
Ik bestel een kopje thee en ik bestel een gebakje. Dat laatste doe ik nooit, maar vandaag wel.
Want er is veel om dankbaar voor te zijn. Voor alle mensen die zich dagelijks inzetten, iedereen op zijn of haar eigen manier, binnen en buiten de gezondheidszorg, om naar de ander te kijken. Die moeite doen om de ander te zíen.
Want ik en jij zijn samen wij. Dáár begint de verbinding.
“Welcome, you can stay as long as you need”.